Science to Share

Nu komt de aap uit de mouw: alles over zoönosen

Ziek door vee

Onderzoekers van Universiteit Utrecht stelden in 2020 vast dat mensen die in een straal van 2 kilometer rondom een geitenboerderij wonen een tot 55% grotere kans hebben op het ontwikkelen van longontsteking. De oorzaak van de relatie tussen geitenboerderijen en de verhoogde kans op longontsteking is vooralsnog onbekend. Maar ook andere dieren die we in Nederland houden voor melk, eieren of vlees kunnen een risico vormen voor de volksgezondheid. Hoe gevaarlijk is ons vee eigenlijk? En wat kunnen we eraan doen?

De Nederlandse veestapel bestaat voornamelijk uit rundvee, schapen, geiten, kippen en varkens. Net als mensen kan dit vee ziek worden door infecties die worden veroorzaakt door onder andere virussen en bacteriën. Dit is heel normaal en in de meeste gevallen niet gevaarlijk voor mensen. Wanneer de ziektes echter van dier op mens kunnen overspringen kan het wel een risico zijn voor de volksgezondheid.  We noemen zulke ziektes zoönosen.

Boerderij, Dieren, Vee, De Schuur, Geit, Natuur, LandGeiten hebben op het gebied van zoönosen een slechte reputatie in Nederland. Zo werd begin 2008 Q-koorts vastgesteld bij geiten uit een grote zuivelboerderij in Noord-Brabant. Q-koorts is niet alleen gevaarlijk voor geiten, maar ook voor runderen en schapen. Daarnaast raakten duizenden mensen besmet en 95 overleden er aan de ziekte tussen 2007 en 2010. In die periode werden daarom alleen al in Nederland ruim 50.000 geiten geruimd. Gelukkig is dat niet meer nodig want geiten worden tegenwoordig gevaccineerd tegen Q-koorts.

Waarom vaccineren we niet al ons vee tegen alle mogelijke zoönosen? Onderzoeker dr. Lidwien Smit van de Universiteit Utrecht vertelt dat dit niet altijd mogelijk is. Zij is al jaren betrokken bij onderzoek naar de gevolgen van veehouderijen, en vooral geitenhouderijen, op de volksgezondheid. “Vooral de dieren die worden gehouden voor hun vlees worden doorgaans minder snel gevaccineerd” vertelt ze tijdens ons gesprek. “Vanwege handelsverdragen kan vlees soms niet aan het buitenland verkocht worden wanneer het van dieren komt die gevaccineerd zijn”.

Daarnaast duurt het vaak erg lang voordat onderzoekers erachter komen wat de oorzaak van een (nieuwe) dierziekte is en nog weer wat langer voor er een oplossing, zoals een vaccin, ontwikkeld is. Zo doet onderzoeker dr. Helen Esser van de Wageningen Universiteit al jaren onderzoek naar bepaalde teken die zoönosen kunnen verspreiden. “De Q-koorts bacterie verspreidt zich in de eerste plaats via de lucht, maar kan zich ook via teken verspreiden” vertelt dr. Esser in een interview. “Niet alleen de teek en de ziekteverwekkers in de teek moeten dan worden onderzocht, maar ook het gebied waar de teek leeft en bijvoorbeeld het klimaat op dat moment”. Vragen die wetenschappers met zulke onderzoeken proberen te beantwoorden zijn bijvoorbeeld: Zijn er meer of minder teken bij warm weer? En worden er dan meer of minder mensen en dieren ziek? “Pas wanneer we begrijpen waarom bepaalde ziektes op bepaalde plekken uitbreken, kunnen we er wat aan doen”, aldus Esser.

Het is niet verassend dat er de laatste decennia steeds meer zoönosen ontstaan, zegt Esser. Volgens haar wordt het tijd dat we niet meer naar dieren wijzen als schuldigen voor het ontstaan van zoönosen, maar dat we kritisch gaan kijken naar hoe wij zelf leven; “Doordat we ons vee in grote aantallen bij elkaar in een stal houden, en doordat mensen over de wereld reizen en bijvoorbeeld in wilde dieren handelen, zorgen we ervoor dat ziekteverwekkers veel makkelijker dan voorheen over de wereld kunnen verspreiden”. Hierdoor is de kans op het ontstaan van een pandemie groter dan vroeger.

Het is dus belangrijk dat we het ontstaan van nieuwe zoönosen op de hele wereld scherp in de gaten houden. Toch wordt Nederland in het bijzonder een ‘tikkende tijdbom’ op het gebied van zoönosen genoemd. Trekvogels, bijvoorbeeld, houden in ons landje graag pauze tijdens hun tocht naar het zuiden. Daarmee verspreiden jaarlijks het vogelgriep virus over pluimveehouderijen in heel Nederland. Onze grote veestapel vormt echter het grootste risico op het gebied van zoönosen. Maar als je in de tabel hieronder kijkt zie je dat veel andere Europese landen net zoveel of soms nog meer dieren hebben dan Nederland.

Waarom vormt Nederland dan zo’n groot risico? Het probleem zit hem vooral in de grootte van ons land. Omdat Nederland zo klein is houden we relatief veel dieren op een klein oppervlakte. Daarnaast wonen er ook veel mensen in Nederland waardoor grote groepen mensen al snel in de buurt wonen van grote stallen.  Dit in tegenstelling tot grotere landen waar veehouderijen ver weg van steden worden gebouwd.

Het effect van veehouderijen op omwonenden wordt in Nederland sinds 2009  door het RIVM bijgehouden. Zo heeft Smit bijgedragen aan het in kaart brengen van de locaties en grootte van veehouderijen in Nederland. Daarnaast werkt ze aan berekeningen die kunnen voorspellen wat het risico is van dichtbij een stal wonen. Want dat stallen bronnen kunnen zijn van zoönosen staat vast.

Volgens Esser is het zoönose-probleem van de Nederlandse veestapel tweevoudig; “Ten eerste worden er veel te veel dieren in één stal gehouden. Waar geitenhouderijen vroeger kleine boerderijen waren, hebben we nu stallen met duizenden geiten bij elkaar. Dit is een paradijs voor zoönotische ziekteverwekkers, die zich het best verspreiden wanneer er veel gastheren bij elkaar zijn”. Het tweede probleem is dat de dieren genetisch gezien erg veel op elkaar lijken. Wanneer één dier ziek wordt, betekent dit dat vrijwel alle dieren in de stal besmet kunnen raken. Dit heeft tot gevolg dat bij een uitbraak van ziekte honderden tot duizenden dieren (uit voorzorg) moeten worden geruimd. Esser is dus van mening dat het erg belangrijk is om de Nederlandse veestapel te verkleinen. Op die manier hebben dieren meer ruimte in de stal, en is de kans kleiner dat er ziektes ontstaan.

Maar volgens Smit zijn er veel regels ingesteld om te voorkomen dat Nederland een ‘kraamkamer’ voor zoönosen kan worden. Ze wijst erop dat de Nederlandse vee-industrie verder ontwikkeld is dan in veel andere landen. Uit eigen ervaring vertelt Smit; “Toen een boer vorig jaar zag dat een aantal van zijn nertsen ziek was heeft hij meteen aan de bel getrokken. Er werden dieren naar de Gezondheidsdienst voor Dieren gestuurd en daar stelden onderzoekers al na twee dagen vast dat de nertsen besmet waren met COVID-19”. Daarna duurde het niet lang voor er actie werd ondernomen en alle nertsenbedrijven in Nederland uiteindelijk werden geruimd. Dit laat zien hoe goed dierziekten in Nederland in de gaten worden gehouden. Daarnaast legt Smit uit dat hygiëne maatregelen in Nederlandse veehouderijen streng worden gevolgd om verspreiding van ziekteverwekkers te voorkomen. Dieren goed in de gaten houden en streng omgaan met hygiëne kunnen volgens Smit voorkomen dat er een risico ontstaat voor de volksgezondheid.

De grote hoeveelheid dieren in Nederlandse stallen vergroot dus zeker de kans op het ontstaan van (nieuwe) zoönotische uitbraken. Dit komt vooral omdat dieren en mensen zo dicht bij elkaar leven in Nederland. Aan de ene kant heeft Smit ons verteld dat de verspreiding van zulke ziektes wordt beperkt door de strenge maatregelen die gelden in veehouderijen. Aan de andere kant wijst Esser ons er echter op dat voorkomen dat de ziektes überhaupt ontstaan de beste aanpak is. Om dit voor elkaar te krijgen moet de Nederlandse veestapel verkleind worden. Wanneer dieren meer ruimte hebben in de stal is de kans kleiner dat veel dieren ziek worden.

 

Bronnen:

Foto 1 (geiten)
Vee tabel